Bestrijding adresfraude moet 42 miljoen euro per jaar opleveren
Het kabinet investeert de komende jaren 13 miljoen euro per jaar om adresfraude beter te kunnen opsporen. De extra investering, onder andere in een nieuw op te richten samenwerkingsverband van overheden en instanties, zal naar verwachting 42 miljoen euro per jaar opleveren, meldt het ministerie van Binnenlandse Zaken vandaag.
Het ministerie denkt aan de tientallen miljoen euro’s aan inkomsten te kunnen komen door jaarlijks 15.000 gevallen van adresfraude op te sporen, waarbij elke fraudeur gemiddeld 2.800 euro oplevert. Van adresfraude is sprake als mensen zich niet of verkeerd inschrijven bij de gemeente om zo mogelijk financiële voordelen te krijgen, zoals huurtoeslag, bijstand of studiefinanciering.
Ah, de spookburger. Naar aanleiding van een brief van de gemeente Amsterdam aan het Ministerie van Binnenlandse Zaken waren een aantal knelpunten naar voren gekomen bij het kwalitatief op orde brengen van basisregistraties:
Basisregistraties - vanuit het perspectief van de burger, fraudebestrijding en governance
In 2012 en 2013 hebben de Gemeente Amsterdam (2013), het UWV, de Belastingdienst en de SVB samengewerkt in het Project Schoon Schip. In het kader van dit project zijn de gegevens van personen met een Amsterdams adres in de polisadministratie van het UWV vergeleken met hun GBA-gegevens. Dit leverde in totaal 58.000 verschillen op; 2.000 daarvan zijn nader onderzocht.
Maar waren de baten daarbij niet lager dan de kosten?
Het project Schoon Schip heeft in totaal 7.348 uren gekost, exclusief de inzet van het UWV en de Stichting Inlichtingenbureau. Er zijn geen exacte financiële resultaten bekend van dit project, maar de projectleider heeft ons laten weten dat de baten van het project in financiële termen lager zijn dan de kosten.
Want, aldus nog steeds de Rekenkamer:
Bestandskoppeling is bewerkelijk proces
Uit experimenten met bestandskoppelingen, zoals bij het project Schoon schip (zie tabel 4), blijkt dat er meerdere bewerkingsslagen of verrijkingen noodzakelijk zijn om tot bruikbare fraudesignalen te komen. Deze aanvullende werkzaamheden zijn nodig omdat in de brongegevens ‘ruis’ aanwezig is. Niet alle gegevens die ‘verwondering’ oproepen wijzen ook daadwerkelijk op fraudegevallen. Hier liggen verschillende oorzaken aan ten grondslag, die deels verband houden met de kwaliteit van de gegevens. Dit betreft onder andere de actualiteit van de gegevens en afwijkende gegevensdefinities en grondslagen.
De bewerkelijkheid van gegevenskoppelingen en -analyses vloeit voor een ander deel voort uit het arbeidsintensieve nadere onderzoek van de signalen die uit de analyse naar voren zijn gekomen. Dit betreft bijvoorbeeld adresonderzoek, waarbij ter plaatse moet worden nagegaan of er daadwerkelijk sprake is van fraude. De Inspectie szw concludeert dat gemeenten signalen die voortkomen uit bestandskoppelingen niet of te laat oppakken. Ook constateert de inspectie dat organisaties zeer verschillend omgaan met de afhandeling van signalen.
Twee keer meten is 1 keer zagen? Het CBS deed dit jaar ook onderzoek naar de kwaliteit van de registraties:
Nulmeting van de kwaliteit van basisregistraties in samenhang, 2014
De nulmeting richt zich op de basisregistraties en stelde negentien indicatoren op waarmee de kwaliteit kan worden gemonitord. Een indicator is berekend door twee of meer registraties met elkaar te confronteren: de BRP en de NHR zijn met de BAG geconfronteerd en het NHR ook met de BRP. De WOZ is gebruikt om daar waar nodig gegevens nader te duiden en is dus niet zelf gemeten. Met behulp van de indicatoren kan gekeken worden of informatie uit de ene registratie correct wordt overgenomen in de andere registratie en of informatie in de ene registratie in tegenspraak is met informatie uit de andere registratie. In vervolgmetingen kan worden nagegaan in hoeverre er verbeteringen zijn opgetreden.
Centrum voor Beleidsstatistiek (CBS-CvB) - Monitor kwaliteit Stelsel van Basisregistraties 2014
In het Excel-bestand dat erbij hoort genoeg aanknopingspunten voor de betrokken registratiehouders:
Overname- en conversiefouten in postcode en huisnummer
Post wordt vooral bezorgd op basis van de combinatie postcode en huisnummer. Bij deze indicator is dan ook vooral de correcte overname van de postcode en het huisnummer van belang. Bij ruim 5 duizend personen is er een verschil in postcode en bij bijna 6 duizend personen een verschil in huisnummer. Daarnaast komt het bijna 2 duizend keer voor dat zowel de postcode als het huisnummer verschilt. Foutieve overnames van postcode en/of huisnummer komen relatief vaak voor bij nieuwere verblijfsobjecten met het bouwjaar tussen 2010 en 2014 en bij mutatiedata van meer dan 12 maanden geleden.
Bij de opzet van de nieuwe basisregistraties werd daadwerkelijk gesproken van “winstpakkers” waarbij men waarschijnlijk denkt aan staatjes zoals die ook in bovengenoemd rapport van de Rekenkamer worden aangehaald:
Uitkomsten kwaliteitsonderzoeken GBA/BRP
Bij naar schatting 4 à 5 % van de adressen komt de bewoning niet overeen met de
vastlegging in de GBA (maatschappelijk effect onder andere: schade van jaarlijks € 55 miljoen door studenten die ten onrechte als uitwonend zijn ingeschreven).Per 1 januari 2011 zijn ongeveer 387.000 personen als “vertrokken onbekend waarheen” (VOW) geregistreerd. Jaarlijks komen daar circa 65.000 personen bij, van wie ongeveer de helft zich later weer meldt bij een Nederlandse gemeente (maatschappelijk effect onder andere: onvindbaarheid voor schuldeisers. De schade hierdoor schat het onderzoek op € 24 miljoen per jaar).
Wat kosten die basisregistraties? Weet niemand:
Om toch enige indicatie te kunnen geven van het financieel belang van de basisregistraties, een overzicht van de bedragen voor (het stelsel van) de basisregistraties, die men heeft weten te vinden in de begrotingen over 2014 van de ministeries (inclusief agentschappen) en de zbo’s, zoals de rdw en het Kadaster:
Niet dat dit het is:
Men komt echter ook tot de bevinding dat de begrotingen enkele (mogelijke) kostenposten en risico’s buiten beschouwing laat. Zo levert de introductie van de Europese richtlijn voor hergebruik van overheidsinformatie het risico van inkomstenderving op, waarmee nog onvoldoende rekening is gehouden.
In totaal raamt de projectgroep voor de basisregistraties ruim € 61 miljoen aan risico’s en overige kosten die niet in de begroting of tarieven voor 2014 zijn voorzien. Dit bedrag loopt volgens de projectgroep op tot ruim € 73 miljoen in 2018.
In tabel 5 ontbreken eveneens de kosten voor de gemeenten als bronhouder van enkele basisregistraties en de kosten voor de afnemers van gegevens uit de basisregistraties. De tabel geeft dus in ieder geval geen volledig beeld van de totale begrote kosten van (het stelsel van) de basisregistraties over 2014.
In een bijlage is per basisregistratie een factsheet opgenomen om meer informatie te geven over de kosten en de kostendekking voor verschillende stakeholders. Uit deze factsheets blijkt dat de jaarlijkse kosten voor de gemeenten als bronhouders voor de brp/gba, bag en topografische basisregistraties volgens globale ramingen € 184 miljoen bedragen.
Déjà vu:
Inzicht in kosten en baten
Uit ons onderzoek komt naar voren dat het inzicht in de kosten en baten van (het stelsel van) de basisregistraties beperkt is. Hoewel de afgelopen jaren verschillende adviezen zijn uitgebracht over de financiering van de basisregistraties, heeft dit geen helder en compleet beeld opgeleverd van de kosten en baten. Een belangrijke oorzaak daarvan is dat vele verschillende stakeholders vanuit hun eigen autonomie, rollen en belangen betrokken zijn bij de basisregistraties. Daardoor is het moeilijk een overzicht te krijgen van de verschillende kostencomponenten.
Afspraken over een eenduidige kostenregistratie ontbreken en tijdens de interviews in het kader van ons onderzoek is gesignaleerd dat sommige partijen strategisch gedrag vertonen door niet transparant te zijn over de kosten en/of de baten van de basisregistraties. Ten behoeve van enkele adviesrapporten zijn wel pogingen ondernomen om de kosten van de basisregistraties in kaart te brengen, maar verschillende stakeholders zijn niet in staat of bereid geweest deze kostengegevens sluitend te valideren.
Bij de baten speelt een rol dat een deel daarvan niet of nauwelijks in financiële termen is uit te drukken, bijvoorbeeld de baten van een verbeterde dienstverlening voor de burger. Voor verschillende basisregistraties zijn er in het verleden (maatschappelijke) kosten-/batenanalyses opgesteld, maar deze analyses zijn inmiddels gedateerd. Actuele kosten-/batenanalyses ontbreken, waardoor kostenbeheersing en batenmanagement lastig is. Mede met het oog daarop formuleert de Interdepartementale projectgroep DiFi (2013), die o.a. met voorstellen moest komen voor de financiering van het stelsel van basisregistraties, ook kwaliteitseisen voor in de toekomst op te stellen overheidsbrede business cases.
Déjà vu? Ja, klinkt net zo:
Een van de projectgroepen die betrokken was bij de realisatie van het Stelsel van Basisregistraties en eind 2014 haar werkzaamheden beëindigt, schrijft onder “Geboekte resultaten 2011-2014”:
SLOTWOORD
Het glas is half vol…
In de periode van 2011 tot en met 2014 heeft STOUT een intensieve bijdrage geleverd aan het in samenhang werkend krijgen van het stelsel van basisregistraties. De voorgaande hoofdstukken hebben dat duidelijk laten zien. Wij zijn enorm trots op hetgeen alle partijen in gezamenlijkheid in deze periode voor elkaar hebben gekregen. Er zijn mensen die zeggen dat het glas pas half leeg is. Wij horen daar niet bij. Het glas is absoluut half vol.